zondag 7 juni 2009

Suze

'Waarom moet ik nou weer een stuk schrijven over een man die 's nachts verdwaald is? Die ergens is beland en niet eens weet hoe hij daar terecht is gekomen?' Vertwijfeld wrijft ze over haar gezicht, poetst in haar vermoeide ogen. 'Wat een klote-opdracht van mijn schrijfcoach, mompelt ze. Hoe verzint hij het?'
'Welnee', zegt haar man naast haar, 'helemaal geen klote-opdracht. Dat is toch niet irreeel, dit onderwerp? Er zijn genoeg mannen die 's nachts verdwalen en niet weten hoe ze ergens terecht gekomen zijn. Dat zeggen ze in nood, bijvoorbeeld als ze ergens aangetroffen worden in hun auto, met een dame op de achterbank. Ik kan je zo iemand noemen die.... ' en hij neemt een grote slok koffie. Kijkt haar over de rand van zijn kopje aan. Zijn ogen glinsteren.

'Jaaaaah hoor, jij verzint 't waar je bij zit, zeg', schampert ze. 'Hoe vaak zou dat nou voorkomen?' 'Vaker dan je denkt, vrouw van me', zegt hij en hij slaat zijn armen zo strak om haar heen dat ze bijna stikt. Bijt in haar hals. Het bijten gaat over in zoenen, hij maakt knedende bewegingen met zijn handen en fluistert lieve woordjes in haar oor. Ze ruikt zijn adem, hij ruikt bitter, vindt ze, naar sigaretten en zwarte koffie. 'Ik moet even naar de wc', zegt ze en glipt weg.

Die avond kijkt ze een film op tv, over een vader die met lede ogen toeziet hoe zijn mooie dochter met een sukkel trouwt. Daarna drinkt ze nog een wijntje en gaat om elf uur naar bed. Haar man slaapt al. 'Morgenochtend maar het stuk schrijven', denkt ze voordat ze in slaap valt.

Die ochtend ontwaakt ze al om half vijf. Ze is misselijk, probeert het weg te zuchten maar het lukt niet. Opeens is de misselijkheid te overweldigend en moet ze rennen! Boven de wc-pot spuugt ze haar avondeten uit. Als haar maag tot rust is gekomen, wankelt ze naar de wastafel en bekijkt haar bleke, klamme gezicht in de spiegel. In alle hevigheid denkt ze aan de woorden van haar man. Ze ziet zijn glinsterende donkere ogen voor zich, voelt zijn strakke greep om haar middenrif. Omdat ze voelt dat ze niet meer kan slapen gaat ze naar beneden.

Als ze daar zo ligt, denkt ze aan haar minnaar. Ze mist hem, wil in zijn armen liggen en niet zoals nu, alleen op de bank. Ze heeft het koud en verlangt naar zijn warmte, zijn handen. Terwijl haar man slaapt hebben zij en haar minnaar elkaar al maanden lief op de achterbank van zijn auto. Twee of drie keer per week. Het begon op een feestje eind december, bij vrienden. De dag erna sms'te hij haar dat hij haar die middag nog wilde zien. Ze vond het heerlijk, ze vond hem heerlijk, ze genoot met volle teugen. Tussen haar en haar man was het al bijna twee jaar niet goed meer. Hij werkte zestig uur in de week sinds hij een eigen zaak had, ook in de weekenden. De zaken gaan goed, maar zij was inmiddels vereenzaamd. Dat merkte ze pas echt door de aandacht van haar minnaar. Ze sluit haar ogen, glimlacht en ontspant.

Ineens wordt ze wakker van haar man die over haar gebogen staat. 'Vrouwtje, doe rustig aan vandaag, ziek is ziek hoor', zegt hij en knijpt in haar wang en voordat ze iets kan zeggen is hij al weg.

Nog even blijft ze liggen en denkt na. Ze is al een paar weken misselijk en bovendien is ze nu een paar keer niet meer ongesteld geweest. Ze staat op, gaat naar het toilet, vangt haar urine op in een potje, kleedt zich aan en gaat naar de de huisarts. 'We bellen u tussen tien uur en kwart over tien, mevrouw', zegt de assistente, knikt haar bemoedigend toe en sluit de deur. Thuisgekomen mailt ze haar schrijfcoach. ' Beste Jan, ik ben ziek en houd me een paar dagen rustig. Het ontbreekt me aan alle kanten aan inspiratie. Vind je het goed als ik mijn huiswerkopracht over een paar dagen inlever? '

Klokslag tien belt de huisarts. Hij bevestigt haar vermoeden. Ze is zwanger. 'Dank u wel', zegt ze en pakt haar mobiel. Ze moet hem bellen, ze is zwanger van hem, dat weet ze zeker. Met haar man heeft ze ruim een jaar geen sex gehad.
Hij neemt niet op en ze spreekt de voicemail in. 'Lieverdje van me, ik ben het. Ik heb een belangrijke boodschap, alsjeblieft schatje, neem op!. Ik wil je zien, zo snel mogelijk, alsjeblieft!.' Ze wacht. Hij belt niet terug.
De uren daarna probeert ze te vullen met huishoudelijk werk maar er komt niks uit haar handen. Ze voelt zich moe en het drukt in haar hoofd door alle gedachten. 'Ik ben zwanger, hij weet wat er gaande is en ik ben verdomme nog steeds misselijk.'
Als ze een paar borden op de grond laat kletteren, besluit ze te stoppen met de klusjes. Ze pakt haar mobiel, belt hem nog een keer en nog een keer, sms't. Hij neemt niet op en belt niet terug.

Halverwege de middag houdt ze het niet meer en rijdt naar zijn kantoor. Alles is dicht, ziet ze, de lichten zijn uit, de deur is op slot. Binnen is het donker en stil. Ze roept zijn naam, klopt op de ramen, loopt een paar keer om het gebouw, roept zijn naam weer, dit keer door de brievenbus. Ongemakkelijk kijkt ze om zich heen, ze hoopt maar dat het niet al te veel opvalt hoe ze daar zo staat te roepen. Nog even blijft ze wachten op de stoep. ' Misschien komt hij zo', denkt ze, 'misschien is hij naar een klant en komt hij straks'. Ze kijkt op haar horloge. Het is al vier uur. 'Gewoonlijk zou het kantoor nu bijna sluiten. Nu hoort hij te sms-en voor het afspraakje van vannacht. Zo doet hij dat altijd.' Ze stapt in haar auto en rijdt naar huis.

Bij thuiskomst kruipt ze in bed. Stilletjes ligt ze daar, plat op haar rug op bed en kijkt naar het plafond. Om half acht hoort ze hoe haar man thuis komt. Blijkbaar merkt hij direct dat ze boven is, want in grote stappen beent hij de trap op en stormt de slaapkamer binnen. 'Schat, wat is er met je?' vraagt hij, zet onderwijl het raam op een kier en sluit de gordijnen. 'Niks, ik ben nog steeds misselijk en ik ben zo moe, ik wil alleen maar slapen' antwoordt ze en trekt het laken hoger zodat hij haar gezicht niet goed kan zien. ''Als je iets nodig hebt, roep me dan, vrouwtje' zegt hij en gaat weer naar beneden. Daar zet bij de televisie aan, hoort ze. Hij kijkt voetbal. De hele avond houdt ze haar mobiel in de gaten, ze spreekt fluisterend zijn voicemail in, sms't maar er gebeurt niks.

Om elf uur gaat haar man naast haar liggen. 'Alles goed me je, liefje?' fluistert hij. Ze voelt zijn gezicht vlakbij zich maar doet of ze slaapt en draait zich van hem af. Al snel hoort ze aan zijn ademhaling dat hij slaapt.

Die nacht hebben ze hun afspraak, om drie uur. Ze kan aan niks anders denken, haar hart bonkt, haar hoofd tolt. Gedachten razen rond. Ze verlangt hevig naar hem en wil zo graag met hem praten. Ze beheerst zich, blijft liggen en kijkt elk kwartier op de wekker.
Als het kwart over twee is, glijdt ze onder de dekens vandaan, kleedt zich aan in de badkamer, sluipt naar beneden en rijdt naar het bos.

Haar hart maakt een sprongetje als ze de jeep ziet staan. Razendsnel parkeert ze, springt uit haar auto en rent naar hem toe. 'Schatje', roept ze, 'schatje!' Pas als ze vlakbij is, ziet ze het. De auto is leeg. Vertwijfeld kijkt ze om zich heen, staat daar en roept hem. 'Schatje, lieverdje, ik ben er. Waar ben je?' Het enige dat ze hoort is het ruisen van de bomen, verder is het doodstil om haar heen.

Dan voelt ze aan het portier van de jeep. Die blijkt los. Ze stapt in en ruikt het direct: zijn aftershave. Ze ademt diep in, installeert zich in de stoel, blijft zijn geur tot zich nemen en kijkt naar buiten, ziet het bos om zich. De maan verlicht de omgeving.

'Het klopt niet, denkt ze, 'het klopt niet. Waarom belt hij me niet. Waarom staat zijn auto hier en is hij er niet? Zijn spullen zijn weg, het enige dat rest is zijn geur. Zijn heerlijke geur.' Ze legt haar handen in haar schoot en besluit te wachten. Ze heeft belangrijk nieuws en wil hem dat vertellen. Ze verlangt hevig naar zijn warmte, zo hevig dat het pijn doet. Ze wil huilen maar er komt geen traan. Stil zit ze daar en wacht.

Als het lichter wordt en de vogels beginnen met zingen, hoort ze een auto. 'Zou dat hem zijn? ' denkt ze. Haar hart slaat sneller. Ze tuurt en ziet dat het zijn Volvo is. Hij rijdt haar kant op, hobbelend over het bospad. Van schrik slaat ze haar handen voor haar gezicht. 'Wat gebeurt er', denkt ze, 'wat doet hij hier?'

Haar man parkeert vlakbij, stapt uit en beent met een gespannen gezicht naar haar toe. Vanachter haar raam bekijkt ze hem alsof ze naar een film kijkt. Haar ogen opengesperd. 'Dit kan niet waar zijn', denkt ze, 'wat gebeurt er?' Met een ruk opent hij het portier. Nog steeds voelt het alsof het niet echt is, alsof zich om haar heen een film afspeelt, een film waarin haar man een rol speelt. Nu loopt hij naar haar toe. Pas als ze zijn voetstappen hoort en hij het portier opent, dringt het tot haar door. Verslagen laat ze haar hoofd zakken. Hij grijpt naar haar, ze voelt zijn greep, ziet hoe hij haar hand om haar arm klemt. Zijn hoofd komt dichtbij, zo dichtbij dat ze zijn adem ruikt. 'Kom schatje, kom mee naar huis. Hij is er niet. Hij is verdwaald. We hebben hem laten verdwalen, verdwalen in de nacht. Zijn vrouw en ik. Het is goed zo, hij weet nergens meer van. Hij weet nu niet meer waar hij is en hoe hij daar terecht is gekomen. Kom.'
Als ze achter hem aan naar hun Volvo loopt, voelt ze misselijkheid opkomen.